De Haagse kunstenaar Leo Muysken had een veelzijdige en avontuurlijke loopbaan. Naast beeldhouwer, schilder en keramist was hij ook dierentemmer, militair en politiecommissaris in Indonesië. Maar de rode draad in zijn leven bleef toch de kunst.
Leo Muysken (1907-1986) is zijn leven lang op zoek naar ‘de aard van het dier’, zoals de titel van een van zijn latere exposities luidt. Muysken tekent, schildert, fotografeert en filmt, maar het best weet hij de karaktereigenschappen van zijn dieren te vangen in zijn keramische sculpturen. Vooral roofdieren hebben zijn interesse, blijkt uit een speech die hij in 1971 geeft bij een tentoonstelling in Voorschoten.
Leo Muysken, sculptuur van een eekhoorn, circa 1935-1940, witbakkende klei, uitgevoerd bij plateelbakkerij Schoonhoven. Foto uit nalatenschap van de kunstenaar.
‘De wolf bezit karaktereigenschappen die in gemeenschaps-verband met de mens waardevol zijn’, zegt Muysken tegen een zaal vol genodigden in het theatertje ‘de Schuur’ van fluitiste en apenliefhebber Ellen Mac Gillavry. ‘Een scherpe reuk, een scherp gehoor, een gevoelige intuïtie voor gevaar, aangeboren waakzaamheid bij dag en nacht. Voeg hierbij moed en taaiheid in het gevecht en u krijgt het beeld van een hooggekwalificeerde strijdmakker! Maar deze makker is van wild karakter. Hoewel hij tam kan worden, blijft de graad van betrouwbaarheid twijfelachtig. Ook de tamme wolf moet blijven voelen dat de baas hem ook psychologisch de baas is.’
Muysken kan het weten, want begin jaren dertig was hij dompteur in Duitsland. ‘Tijdens mijn studie aan het Zoölogisch Instituut in Leipzig had ik vrije toegang tot de dierentuin. Omdat ik bedreven was in het africhten van honden, verkreeg ik toestemming om in de tuin, uitdrukkelijk op eigen risico, met jonge dieren te stoeien. Wolven en leeuwen hadden mijn voorkeur.’
Leo Muysken, sculptuur van een maraboe, circa 1940, witbakkende klei met matglazuur, h 31,5 cm, uitgevoerd bij plateelbakkerij Schoonhoven (?), collectie Anno1900
Op een dag moet hij zijn ‘gestoei’ met wilde dieren bijna met de dood bekopen, vertelt de voormalig dierentemmer aan het kunstpubliek in Voorschoten. Als een van de dierenverzorgers met een kruiwagen met vers vlees langs de dressuurpiste loopt, waar Muysken net bezig is met het dresseren van een groep jonge wolven, wordt hij plotseling aangevallen. ‘Grauwend en jankend sprong de meute tegen de tralies op. In een poging ze te kalmeren, keerde ik een paar de rug toe. Normaal zou dat niet erg geweest zijn, maar nu werd het fataal. Van achteren werd ik besprongen en hard moest ik toeslaan. Twee bleven liggen met ingeslagen schedels. De overige kon ik met harde tikken en overwicht van me afhouden, maar met de dressuur was het afgelopen. Eens te meer ondervond ik dat aanhankelijkheid van wilde dieren voor de mensch maar zeer betrekkelijk is. En toch behield ik voor deze dieren een grote sympathie.’
Opleiding in Den Haag en Leipzig
Leonard Karel Anton (Leo) Muysken wordt op 6 augustus 1907 geboren in de Javaanse havenstad Pekalongan. Zijn vader werkt daar als tuinopziener bij de suikerfabriek Kalimati. Als Leo als kleuter malaria krijgt, besluiten zijn ouders om hem in Nederland te laten behandelen. In 1913 keert het gezin terug naar Den Haag, waar Muysken van 1926 tot 1929 een opleiding tot kunstenaar volgt aan de Koninklijke Akademie van Beeldende Kunsten. Hier krijgt hij les van monumentaal beeldhouwer Bon Ingen-Housz, die hem leert om zijn beelden te stileren en een karakteristieke eigenschap of houding van het dier uit te vergroten.
Leo Muysken in Leipzig werkend aan een opgezette gorilla in de jaren dertig. Foto uit nalatenschap van de kunstenaar.
Na zijn opleiding aan de Haagse academie vertrekt Muysken naar Duitsland. Om meer inzicht te krijgen in de anatomie van de dieren die hij wil uitbeelden, gaat hij in Leipzig in de leer bij Herman ter Meer, een Nederlandse dierenpreparateur die bekendstaat om zijn levensechte dermoplastieken van grote zoogdieren, zoals beren, tijgers, leeuwen en walrussen. Ter Meer heeft hiervoor een nieuwe methode ontwikkeld, waarbij een anatomisch model van het dier wordt geboetseerd, dat daarna wordt bekleed met de geprepareerde vacht. Muysken helpt zijn leermeester onder meer bij het maken van diens modellen. Op een oude zwart-witfoto uit Muyskens nalatenschap zien we hem de laatste hand leggen aan het lichaam voor een opgezette gorilla.
Leo Muysken, sculptuur van een maraboe, circa 1940, witbakkende klei met matglazuur, h 31,5 cm, uitgevoerd bij plateelbakkerij Schoonhoven, collectie Anno1900
Eerste exposities
In 1939 keert Muysken terug naar Den Haag en neemt hij voor het eerst deel aan een groepstentoonstelling in kunstzaal “Kunst van Onzen Tijd”. ‘Onze landgenoot Leo Muysken komt hier voor het eerst als beeldhouwer uit’, schrijft de Haagsche Courant op 3 maart. ‘Hij heeft er het recht toe. Zijn dierenfiguren – Kaapsche buffel, beertjes, eekhoorns, poes, bloedhond, herten, pekingeezen, maraboe, uil enzovoort – zijn karakteristiek en goed gevormd.’
Ook de kunstrecensent van Het Vaderland is een dag later voorzichtig positief. ‘Leo Muysken debuteert hier met een aantal kleinplastieken in keramiek, gips en brons, meest dierplastieken. De keramische werken zijn gestileerd en vereenvoudigd, de andere zijn meer uitvoerig naturalistisch en over ‘t geheel misschien iets persoonlijker behandeld. Maar het is niet gemakkelijk over dit werk een mening uit te spreken, want het staat nog erg aan ‘n begin. Merken wij op dat Muysken gevoel voor karakter, beweging en houding heeft, en wachten wij een volgende tentoonstelling af.’
Leo Muysken, sculptuur van een maraboe, circa 1940, witbakkende klei met matglazuur, h 31,5 cm, uitgevoerd bij plateelbakkerij Schoonhoven (?), collectie Anno1900
Ook in 1940 en 1941 is het werk van Muysken te zien op de verkoopexposities in “Kunst van Onzen Tijd”. Het Algemeen Handelsblad schrijft op 18 juli 1941: ‘Twee jaar geleden is er, in den zelfden kunsthandel, eenig klein werk van Muysken te zien geweest. Wij hebben toen gewaagd van het persoonlijke element dat uit dit eerste werk sprak. Sedertdien is Muyskens kunst sterker geworden. Dat blijkt (…) ook uit de wijze van opvatten en behandelen van zo’n “Zonnenden reiger” of zo’n “Maraboe”. Dit is dieper en grootscher dan Muysken het twee jaar geleden had kunnen doen.’
Verblijf in Indonesië
De Tweede Wereldoorlog smoort Muyskens kunstenaarschap echter in de kiem. In mei 1940 vecht hij als soldaat mee bij de slag om de Grebbeberg en tijdens de oorlog wordt hij twee jaar gevangengezet in het Duitse Bochum vanwege hulp aan het verzet. In 1944 lukt het Muysken om zich aan te sluiten bij de oprukkende Canadezen, die hem inlijven als tolk, en vecht hij onder meer mee bij de slag om de Schelde. Na de bevrijding meldt hij zich aan als oorlogsvrijwilliger en in 1946 vertrekt hij met het troepentransportschip de Tegelberg naar Indonesië, waar zijn bataljon wordt gelegerd in Soerabaja en Pasoeroean.
Leo Muysken’s ontwerp voor het embleem van het 2e bataljon van het 10e Regiment Infanterie
Luitenant Muysken ontwerpt zelf het nieuwe embleem voor het bataljon, dat de bijnaam ‘de lachende tijgers’ krijgt. ‘Ons embleem is een tijgerkop in de natuurlijke kleuren op een rond schild met helder blauwe achtergrond’, schrijft hij in het bataljonskrantje ‘De Kei’, waarvoor hij ook illustraties maakt. ‘Want de koningstijger is heerser over leven en dood in de rimboe. Hij doodt niet uit bloeddorst maar om te leven. Tegenover een vijand is hij zonder genade. Geluidloos sluipt hij zijn “patrouilles” door de rimboe en hoort en ziet alles in zijn gebied. Met eindeloos geduld en overleg volgt hij de banteng-wilde stier, embleem der extremisten – en weet na harde strijd te overwinnen. De Javaan vereert de Matjan en durft zijn naam slechts fluisterend te noemen.’
Als het militaire gezag mankracht zoekt om het lokale politieapparaat te versterken, gaat Muysken aan de slag als politiecommissaris in Soerabaja. Geboeid door de natuur en mensen in zijn geboorteland begint hij in zijn vrije tijd te schilderen. In 1948 heeft hij een solo-expositie in het Museum van Volksvoorlichting. In de plaatselijke krant wordt hij opgevoerd als ‘amateurschilder’: ‘Muysken is eigenlijk beeldhouwer van beroep. Als militair in Indië gekomen werd hij door het schitterende landschap zo zeer getroffen, dat hij het opkomend gevoel om zijn indrukken op de een of andere artistieke wijze vast te leggen, niet langer kon onderdrukken. Boetseerklei, marmer of iets dergelijks waren voor Muysken onbereikbare ingrediënten en dus trachtte hij zijn gevoelens in de voor hem wel verkrijgbare verf uit te drukken. Zo kwam Muysken tot schilderen en natuurlijk zijn z’n eerste producten nog lang geen meesterwerken, maar toch…’
Leo Muysken, sculptuur van een aap, geveild bij Botterweg Auctions
Na de onafhankelijkheidsoorlog is het voor Indische Nederlanders zoals Muysken en zijn eerste vrouw Marie Annie, die in Jogjakarta is geboren, moeilijk om weer een bestaan op te bouwen in het nieuwe Indonesië. Hij verliest door de machtsoverdracht zijn baan bij de politie en zij moet als administrateur op het ministerie van Binnenlandse Zaken ook op zoek naar ander werk. Bovendien is er veel argwaan en vijandigheid jegens blanda’s die willen blijven. Het echtpaar moet rondkomen van Marie Annie’s salaris als medewerkster bij een drukkerij, terwijl Leo af en toe wat geld verdient met de verkoop van zijn beelden en schilderijen. In 1954 gaan ze uit elkaar.
Als drie jaar later de spanningen tussen Indonesië en Nederland opnieuw hoog oplopen over de kwestie Nieuw-Guinea worden alle nog in het land aanwezige Nederlanders tot persona non grata verklaard. Voor de tweede keer moet Muysken zijn geboorteland noodgedwongen verlaten. Hij vestigt zich opnieuw in Den Haag en hertrouwt daar met de dochter van een vermogende antiekhandelaar.
Leo Muysken, sculptuur van een harpij (kuifarend), roodbakkende klei (terracotta), h 32 cm, collectie Anno1900
Terug in Nederland
In 1959 – twintig jaar na zijn eerste expositie – heeft hij een solotentoonstelling bij “Kunst van Onzen Tijd”, dat intussen is omgedoopt tot Kunstzaal Loujetzky. Naast zijn tekeningen en schilderijen uit Indonesië exposeert hij ook weer zijn dierplastieken. ‘Muyskens werk is geen protest tegen aangedaan leed, ellende en moeiten’, constateert de kunstrecensent van Het Vaderland, ‘maar een belijdenis van een mens die met een intens kloppend hart liefhad en heeft. Hij gaf zich in kleur en vorm over aan een poging om land en volk met liefde te naderen en weer te geven. Hij deed het door Indonesische mensen te schilderen en tekenen (…) maar vooral door wat hij in de natuur zag te verbeelden. (…) Wanneer ik deze tentoonstelling warm aanbeveel, dan is dat niet omdat ik begaan ben met het harde lot van deze brave Nederlander, maar omdat ik ervan overtuigd ben dat zeer velen van onze lezers hier hun misschien door de nare omstandigheden verkilde hart weer ophalen kunnen aan wat hun eens dierbaar was.’
Leo Muysken, sculptuur van een harpij (kuifarend), roodbakkende klei (terracotta), h 32 cm, collectie Anno1900
In de jaren zestig verdient Muysken de kost als ambtenaar, maar zoals hij zijn leven lang heeft gedaan, blijft hij in zijn vrije tijd tekenen, schilderen en boetseren. Samen met zijn tweede vrouw Edmée maakt hij verre reizen naar onder meer Mexico, India, Australië en Zuid-Afrika en verwerkt hij de indrukken die hij tijdens die reizen opdoet in zijn beelden. Een andere grote inspiratiebron zijn oude culturen en volken, zoals de Grieken en Romeinen, maar ook de Azteken en oosterse religies als het boeddhisme en hindoeïsme. Naast sculpturen maakt hij ook veel gebruiksaardewerk, zoals schalen, bloempotten en wierrookbranders, vaak met aan de lokale flora en fauna of inheemse culturen ontleende motieven.
Na zijn pensionering in 1970 bloeit Muyskens kunstenaarschap weer op en neemt hij geregeld deel aan kleine tentoonstellingen in Den Haag en omstreken. Zo doet hij in 1971 mee aan een groepsexpositie in Dierenpark Wassenaar, waar de diersculpturen van Muysken en mede-exposant Marian Gobius volgens de Haagsche Courant echter nauwelijks worden opgemerkt door de bezoekers van de kleine dierentuin. ‘Met de kwaliteit van het geëxposeerde werk heeft dit gebrek aan belangstelling niets te maken’, benadrukt de krant. ‘De dieren van Gobius en Muysken passen zich zo plezierig en natuurlijk aan bij hun omgeving, dat zij niet meer als geëxposeerde stukken worden gezien, maar als onderdelen van de tuinverfraaiing.’
- Leo Muysken, tuinplastiek van een lynx (h. 55 cm). Foto uit nalatenschap van de kunstenaar.
- Leo Muysken, pentekening van een lynx
Wilhelmina-monument
Veel meer dan lokale bekendheid als kunstenaar geniet Muysken niet. Hij is lid van kunstenaarsvereniging Pulchri, maar verkoopt zijn werk vooral via kleinere groepsexposities en kunstmarkten. Vrienden en kennissen omschrijven hem als een flamboyante man en dierenliefhebber met militaristische trekjes. ‘In de achtertuin had hij een grote volière met exotische vogels staan’, vertelt een goede vriend van de familie. ‘Terwijl we zaten te praten, greep hij ineens de luchtbuks naast zijn stoel en schoot vanaf zo’n 20 meter een rat dood die bij de volière rondscharrelde. Als hij de straat op ging, droeg hij vaak zijn politiecape uit Indonesië met daaronder een klewang. “Je moet op alles voorbereid zijn”, zei hij dan, “want ze steken je zo in je rug.” Ook luisterde hij altijd naar het BBC-nieuws, omdat hij de Nederlandse zenders niet vertrouwde. Dat had te maken met zijn oorlogsverleden.’
In 1978 laat de bejaarde beeldhouwer nog eenmaal van zich horen in de discussie over het nationaal monument voor koningin Wilhelmina. Als het gekozen ontwerp in de vorm van een ‘keienlint’ door de Haagse binnenstad op veel weerstand stuit, dient Muysken een contra-ontwerp in. ‘Het wordt tijd dat de Hofstad een duidelijk herkenbaar beeld krijgt’, zegt hij op 3 mei in een artikel in De Telegraaf. ‘Koningin Wilhelmina is in de oorlog een bijzondere steun voor het verzet geweest. (…) Toen wij hoorden dat de koninklijke familie naar Engeland was vertrokken, voelden wij ons verlaten. De eerste paar uur leefden we in een roes, maar toen de koningin Duitsland de oorlog verklaarde, konden we alleen maar zeggen: wij gaan door.’
Leo Muysken, drie aardewerken hangers met als motief v.l.n.r. een kat, de Egyptisch godin Hathor en een zeepaardje. Collectie Anno1900
Muyskens contra-ontwerp bestaat uit beeldengroep die het moment verbeeldt waarop Wilhelmina op 13 maart 1945 in het Zeeuwse Eede weer voet op Nederlandse bodem zette. De vorstin wordt geflankeerd door een gewapende verzetsstrijder en een koerierster met witte anjers en margrieten in haar handen. Het bronzen beeld moet twee meter hoog worden. Muyskens geromantiseerde ontwerp maakt echter geen schijn van kans in het moderne kunstklimaat van de jaren 70. Bovendien heeft hij zijn ontwerp bij de verkeerde commissie ingediend. Maar het keienlint gaat niet door. Na jaren van gesoebat over het monument wordt pas in 1987 een replica van Charlotte van Pallandt’s Wilhelmina-beeld uit 1968 bij Paleis Noordeinde geplaatst.
Hand van de beeldhouwer
Muysken maakt de onthulling niet meer mee; hij overlijdt in 1984. In 2018 komt een grote partij keramische sculpturen vrij na het overlijden van zijn vrouw. De mooiere stukken worden geveild, waarvan ik er via omwegen drie – een uil, maraboe en harpij (kuifarend) – heb kunnen kopen. Vooral de gestileerde maraboe toont nog duidelijk invloeden van de Nieuwe Kunst en Art Deco en werd al genoemd in de recensies uit de jaren 30. De harpij en uil zijn vrijer en naturalistischer vormgegeven en passen meer bij de stijl van de Amsterdamse School.
Alle afgebeelde sculpturen bij dit artikel zijn gemaakt van gebakken klei. Als keramist deed Muysken alles zelf in zijn eigen atelier; van het boetseren van het model tot het maken van de mal en het bakken van de beelden. Ook experimenteerde hij veel met verschillende glazuren en beschilderingen. Alleen de vroege beelden uit de jaren dertig, zoals de bij dit artikel afgebeelde eekhoorn en maraboe, zijn waarschijnlijk uitgevoerd bij plateelbakkerij Schoonhoven.
Muyskens dierensculpturen doen door de gestileerde vormgeving denken aan het werk van bekende Nederlandse keramisten uit het begin van de 20ste eeuw, zoals Jan Altorf en Willem Brouwer. Een duidelijk verschil met hun werk is dat Muyskens plastieken plastischer zijn. Hij laat duidelijk zien dat de beelden met de hand zijn gemaakt en doet geen moeite om dit te verbergen door het oppervlak glad te maken. Maar dat is ook de charme van zijn werk; je ziet de hand van de beeldhouwer er goed in terug.
Heeft u meer informatie over het leven en werk van Leo Muysken? Vermeld het dan hieronder bij de reacties.
Met dank aan Patrick McGough en Bruno Driessen die mij inzage gaven in Leo Muyskens archiefstukken.